Wat is het?
Diabetes is een chronische ziekte van de stofwisseling, gekenmerkt door verhoogde suikerwaarden in het bloed of hyperglycemie.
Insuline is het hormoon dat instaat voor de suikerregeling in het bloed. Normaal zorgt insuline ervoor dat cellen genoeg suiker uit het bloed halen.
Bij diabetes type 2 wordt nog wel insuline aangemaakt, maar in onvoldoende hoeveelheden. Daarnaast is de gevoeligheid van de cellen voor de werking van insuline verminderd. Er blijft daardoor te veel suiker in het bloed.
Er bestaan geneesmiddelen die de gevoeligheid van de cellen voor de werking van insuline verbeteren.
Met een aangepaste levensstijl en medicatie kunnen de meeste mensen met diabetes type 2 geholpen worden, soms levenslang.
Er zijn ook personen bij wie diabetes geleidelijk verslechtert en de medicatie niet meer volstaat. Dan is insuline nodig.
Meestal start men bij diabetes type 2 met een dieet en een aanpassing van de levensstijl.
Als dat niet voldoende is, zal de arts medicatie voorschrijven.
Volstaat ook medicatie niet meer om de bloedsuikerspiegel onder controle te krijgen, zal men starten met insuline-inspuitingen. Soms kan men bij voldoende daling van de bloedsuikerspiegel terug overschakelen op een behandeling met medicatie.
Wanneer je een operatie moet ondergaan of een ernstige ziekte doormaakt (zoals een zware infectie of een hartinfarct) heeft je lichaam meer insuline nodig. Ook dan is het soms nodig om tijdelijk insuline toe te voegen aan je behandeling.
Insuline
Er bestaan verschillende soorten insuline naargelang hun werking.
De snelwerkende insuline werkt al na 5 tot 15 minuten, bereikt een piek na 1 uur en werkt dan nog 2 tot 5 uur door.
De langwerkende insuline bereikt een piek na ongeveer 2 uur en kan tot 24 uur doorwerken.
Er bestaan ook mengsels, die dan zowel een snelle als een trage en langdurige werking hebben.
Hoe gaat het in zijn werk?
Meestal zet je één spuitje langwerkende insuline na het avondeten. De insuline die je inspuit doet hetzelfde werk als de insuline die de alvleesklier normaal aanmaakt. Toediening gebeurt tussen 21 en 23 uur.
Het nodige aantal eenheden insuline varieert van persoon tot persoon (8 tot 200 eenheden). Meestal begin je met het inspuiten van 10 eenheden insuline 's avonds. In samenspraak met je arts kun je dan zelf de dosis verhogen, bijvoorbeeld om de drie dagen.
Een gezonde voeding en eten op vaste tijdstippen blijven belangrijk. Als je al een gezond voedingspatroon hebt, hoef je je eetgewoonten niet aan te passen bij de opstart van insuline.
De suikerverlagende geneesmiddelen die je al innam voor de opstart van insuline blijf je meestal doornemen.
Als je geen suikerverlagende geneesmiddelen mag innemen, omdat je bijvoorbeeld slecht werkende nieren hebt, is één inspuiting 's avonds met een langwerkend insuline meestal onvoldoende voor een goede suikercontrole. Een schema met 2 inspuitingen insuline is dan een mogelijkheid. Meestal is dat een mengeling van snel- en langwerkende insuline. De eerste inspuiting neem je vóór het ontbijt en de tweede vóór het avondeten.
Insuline toedienen
Insuline wordt toegediend via onderhuidse inspuitingen met behulp van een insulinepen of een insulinepomp. Correct gebruik is uitermate belangrijk.
De lengte van de naald verschilt volgens het gewicht van de patiënt en diens hoeveelheid onderhuids vet. De beste injectieplaats is de buik, afwisselend rechts en links. Inspuiten kan ook in de bovenarmen en de dijen, waarbij men aanraadt om te wisselen naar de symmetrische plaats, dus van rechter- naar linkerarm en van rechter- naar linkerdij, en niet van arm naar dij of buik.
Pennaalden worden bij voorkeur eenmalig gebruikt. Bij meerdere inspuitingen per dag kan men pennaalden tot maximum 24 uur gebruiken op voorwaarde dat ze niet zichtbaar bot, vuil en/of misvormd zijn. Gebruik nooit een pen van iemand anders.
De huid mag niet beschadigd zijn. Spuit dus niet in een schaafwonde, litteken of plaats met eczeem.
De injectieplaats moet bovendien droog zijn.
Het is niet nodig om de huid of de vulling te ontsmetten.
Praktisch
- Meng de insuline goed door de pen 10- tot 20-maal rustig te kantelen.
- Ontlucht de spuit alvorens de insuline te injecteren. Stel hiervoor 2 eenheden insuline in en druk de injectieknop van de pen in tot je een druppeltje aan de punt van de naald ziet verschijnen. Zo ben je ook zeker dat de naald niet verstopt is.
- Pas daarna stel je de correcte dosis in en zet je de injectie.
- Trek de naald niet onmiddellijk terug, maar wacht 10 seconden.
- Masseer de huid niet na de insuline-injectie.
Bewaring
- Ongeopende insulineverpakkingen kun je op een koele plaats (tussen 2 en 8°C) bewaren tot de vervaldatum.
- Eens de cartouche in een insulinepen is ingebracht, kun je ze nog vier weken gebruiken.
- Om temperatuurschommelingen te voorkomen, wordt een insulinepreparaat dat in gebruik is niet telkens opnieuw in de koelkast gelegd.
- Voor alle insulines geldt dat ze niet mogen bevriezen. Leg ze in de koelkast dus niet tegen het vriesvak.
- Stop bij een vliegtuigreis de insuline in je handbagage. In het vrachtruim van vliegtuigen daalt de temperatuur immers onder nul.
- Insuline mag ook niet te warm worden. Boven 30° begint het zijn werking te verliezen. Zorg er dus ook voor dat de verpakking niet in de zon komt te liggen of gebruik speciale koeltasjes.
Waarom je suikergehalte controleren met een vingerprik?
Voor een succesvolle en veilige behandeling met insuline moet je zelf via een vingerprik het suikergehalte in je bloed controleren. Meestal is één meting per dag voldoende.
Je meet je suikergehalte 's ochtends voor het ontbijt.
Verder doe je extra metingen als je klachten hebt van een te lage bloedsuikerspiegel (hypoglycemie).
Hoe je dosis insuline aanpassen?
Omdat de dosis insuline die je lichaam nodig heeft kan schommelen, zal je arts of verpleegkundige je leren hoe je zelf de dosis van je avondinsuline kunt aanpassen. Hierbij baseer je je op de suikerwaarden die je gemeten hebt met een vingerprik.
Het is mogelijk dat je ook zelf je insulinedosis moet aanpassen naargelang je dagindeling. Indien je bijvoorbeeld uit eten gaat, kan het zijn dat je enkele eenheden insuline meer moet inspuiten.
Als alleen je arts de dosis aanpast, bereik je geen goede suikercontrole. Zowel jij als je arts kunnen daardoor gefrustreerd raken. Een goede suikercontrole wordt niet in één dag bereikt, het duurt meestal 6 tot 12 maanden vóór je suiker perfect geregeld is.
Meer informatie
- https://www.diabetes.be
- https://www.diabetes.be/opstart-insuline-bij-diabetes-2
- https://www.diabetes.be/injectietechnieken