Wat is het?
Beide oren zijn via de gehoorzenuw verbonden met het gehoorcentrum in de hersenen. Het oor bestaat uit het buitenoor met de oorschelp en de uitwendige gehoorgang die door het trommelvlies wordt afgesloten. Achter het trommelvlies zit het middenoor met drie gehoorbeentjes die met elkaar verbonden zijn (hamer, aambeeld en stijgbeugel). Verderop in het binnenoor bevindt zich een spiraalvormige, opgerolde structuur (het slakkenhuis).
De oorschelp vangt een geluid op dat langs de gehoorgang naar binnen wordt geleid. Daar botst het op het trommelvlies. Dit veroorzaakt een trilling in de gehoorbeentjes. Die trilling wordt in het binnenoor omgezet in een kleine elektrische stroom. Langsheen de gehoorzenuw loopt die stroom naar de hersenen, waar hij in een waarneembaar geluid wordt omgezet.
Er bestaan twee verschillende soorten doofheid: geleidingsdoofheid en perceptiedoofheid:
- bij geleidingsdoofheid zit het probleem in de uitwendige gehoorgang, ter hoogte van het trommelvlies of in het middenoor. De gehoorgang kan verstopt geraken door een prop oorsmeer. Beschadiging van de gehoorbeentjes kan een gevolg zijn van een infectie of reumatische aandoening. Ze kunnen hierdoor hun trilling verliezen. Dat is het geval wanneer er vocht in het middenoor zit. Er kan ook een gaatje in het trommelvlies zitten (men spreekt dan soms van een ‘gesprongen trommelvlies’). Het geluid wordt dan niet of onvoldoende naar binnen geleid.
- slechthorendheid kan een gevolg zijn van een probleem in het binnenoor, de gehoorzenuw of de zenuwtrajecten in de hersenen. In dat geval spreken we van perceptiedoofheid. Aantasting van het slakkenhuis of de gehoorzenuw zorgt ervoor dat het geluid niet meer wordt omgezet in een elektrische stroom. We horen het geluid dan niet meer. Oorzaken hiervan kunnen zijn: langdurige blootstelling aan geluid (op het werk), maar ook een plots, hevig geluid zoals bij een ontploffing (zie Richtlijn Gehoorverlies door lawaai). Er is dikwijls sprake van een erfelijke aanleg voor perceptiedoofheid.
De sterkte van een geluid wordt uitgedrukt in decibel (dB). Op een muziekfestival bereikt het geluid pieken tot 130 dB, druk verkeer produceert 80 dB en een normaal gesprek 60 dB. Bij minder dan 30 dB is het stil. Gehoorrevalidatie is nodig wanneer bij een gehoortest het beste oor slechts een gehoorniveau bereikt van 20 dB of minder bij kinderen, en van 30 dB of minder bij volwassenen. Technische revalidatie betekent dat het gehoorverlies wordt gecompenseerd door het gebruik van gehoorapparaten.
Hoe vaak komt het voor?
Slechter horen is een veelvoorkomend probleem dat op alle leeftijden voorkomt, bij jonge kinderen (vaak door ophoping van vocht in het middenoor) zowel als ouderen (presbyacusis of ouderdomsslechthorendheid).
Met het ouder worden neemt het gemiddelde gehoorverlies toe. Men schat dat 20% van de bevolking een gehoorverlies heeft van minstens 25 dB, en 5% van minstens 45 dB. Ongeveer 5% van de bevolking zou nood hebben aan een hoorapparaat. In werkelijkheid draagt slechts 1 tot 3,5% zulk een apparaat. Dat komt omdat veel mensen hun gehoorverlies minder erg inschatten dan het is, of denken dat het hoort bij natuurlijk verouderen. Ook de prijs is soms een argument om zich geen hoorapparaat aan te schaffen. Er zijn ook tal van mensen die het dragen van een hoorapparaat na een proefperiode niet echt zien zitten.
Hoe kun je het herkennen?
Geleidingsdoofheid komt het meest voor bij kinderen, door vocht- of etterophoping achter het trommelvlies. Dikwijls is er dan gehoorverlies langs één kant. Je merkt dan dat het kind met het andere oor luistert, en het hoofd met het beste oor naar het geluid draait. Het zal ook muziek of tv luider zetten. Het eerste teken zijn soms mindere schoolresultaten of vertraagde spraak- en taalontwikkeling. Volwassenen merken zelf dat het gehoor vermindert.
Perceptiedoofheid kan plots of geleidelijk beginnen. Plotse doofheid kan ontstaan na een eenmalig hard geluid zoals een ontploffing. Maar meestal stelt de doofheid zich geleidelijk in. Je kunt dan een gesprek van persoon tot persoon nog goed volgen, maar je krijgt het almaar moeilijker om een gesprek in groep te volgen. De slechthorendheid tast ook beide kanten aan.
Een verminderd gehoor kan ook gepaard gaan met het waarnemen van achtergrondruis (je hoort het gesprek, maar je verstaat het niet) en met oorsuizen (tinnitus).
Hoe stelt je arts de aandoening vast?
Je arts zal eerst een gewoon ooronderzoek doen om te zien of er geen vocht achter het trommelvlies zit en of het trommelvlies nog intact is. Bij gehoorproblemen zal hij je verwijzen naar de neus-, keel- en oorarts (NKO). Deze zal de gehoorbeentjes beoordelen, en testen of je gehoor verminderd is, en zo ja, voor welke golflengtes. Hij gaat tevens na of het om geleidingsdoofheid of om perceptiedoofheid gaat.
Wat kun je zelf doen?
Bescherm je oren altijd tegen extreem geluid, zowel op het werk als in de vrije tijd. Gebruik oorbeschermers, zeker bij kinderen. Gehoorverlies kun je opvangen door een aantal hulpmiddelen:
- communicatieversterkers versterken spraak- en omgevingsgeluiden voor personen die geen hoorapparaat kunnen dragen.
- deurbellen, telefoons, rookmelders en huilalarmen voor baby’s kunnen voorzien worden van een luide, hoogfrequente toon of een lichtsignaal.
- op de telefoon kan een versterkingsadapter worden aangebracht.
- je kunt een oortelefoon aanschakelen op radio, tv of computer.
- sommige openbare gebouwen hebben vaste ringleidingen, waarvan de bezoeker kan gebruikmaken.
- op school kan een FM-apparaat worden gebruikt; de leraar spreekt dan in een microfoon die aangesloten is op het hoorapparaat van de leerling.
Wat kan je arts doen?
Geleidingsdoofheid is vaak te genezen. Soms is een kleine ingreep nodig om het gehoor te herstellen. Zit er vocht achter het trommelvlies, dan kan de plaatsing van een buisje helpen om het vocht te laten aflopen. Zo’n buisje blijft meestal een tijdje ter plaatse, en wordt dan vanzelf afgestoten of zo nodig verwijderd. Een gaatje in het trommelvlies kan hersteld worden. Soms wordt een gehoorbeentje verwijderd en vervangen door een prothese.
Perceptiedoofheid is meestal onomkeerbaar, maar kan verholpen worden met een hoorapparaat. Er bestaan verschillende types, al naargelang je mogelijkheden, wensen en budget. Ze kunnen achter het oor zitten (of aan een hoorbril), in het oor of op het lichaam worden gedragen. Apparaten in het oor plaatsen vergt een zekere handigheid en gezichtsscherpte. Vooral bij bejaarden kan dat een probleem zijn.
Brengt een operatie of hoorapparaat onvoldoende beterschap, dan kan een akoestisch hoorimplantaat worden geprobeerd. Het hoortoestel wordt dan helemaal of gedeeltelijk ingeplant. Cochleaire implantaten zijn zinvol bij mensen die (bijna) niets meer horen. Dat zijn toestelletjes die in het slakkenhuis worden ingebracht en de gehoorzenuw stimuleren om een elektrische stroom op te wekken.
Meer weten?
https://www.stichtinghoormij.nl/nl-nl/slechthorendheid/alles-over-slechthorendheid