Wat is het?
Zogenaamde blauwe plekken en kneuzingen komen frequent voor bij kinderen. Door spel en plezier leert een kind soms met een bluts en een buil. Ons lichaam kan (beperkte) schade herstellen.
Een belangrijk systeem dat tot het eerste herstel bijdraagt is de bloedstolling. Bloedstolling is een ingewikkeld proces waarbij bloedplaatjes en stollingseiwitten in het bloed ervoor zorgen dat het bloeden stopt. Het eindproduct is een bloedprop of korst die ervoor zorgt dat er geen bloed meer uit het lichaam lekt.
Wanneer een letsel een uitgebreide blauwe plek tot gevolg heeft, of wanneer blauwe plekken spontaan optreden (zonder specifieke reden), dan is er mogelijk sprake van een bloedstollingsstoornis.
In deze richtlijn worden twee aandoeningen besproken:
Idiopathische trombocytopenische purpura (= ITP)
ITP is een aandoening waarbij het lichaam de bloedplaatjes zelf afbreekt, doordat het immuunsysteem ontregeld is.
ITP ontstaat vooral in de vroege kindertijd. Het kan ontstaan na een virale infectie of na vaccinatie tegen mazelen-bof-rubella (= vaccin op 12 maanden).
Kinderen krijgen spontane blauwe plekken. Met het eiwittensysteem is bij ITP niets mis.
Hemofilie en de ziekte van von Willebrand.
Met de bloedplaatjes is bij hemofilie niets mis. Het zijn de stollingseiwitten die voor problemen zorgen.
Bij hemofilie is de stollingstijd verlengd. Dit betekent dat het kind langer bloedt dan wat als normaal wordt beschouwd. Een snijwonde raakt maar niet vanzelf gestelpt.
Er bestaan verschillende soorten hemofilie met verschillende kenmerken.
Sommige vormen komen alleen voor bij jongens (hemofilie A en B), andere vormen komen zowel bij jongens als meisjes voor (ziekte van von Willebrand). Bij deze laatste heeft men een tekort aan het stollingseiwit ‘von Willebrand factor’ (vWF). Daardoor stolt het bloed moeilijker en zullen bloedingen langer aanhouden.
Veel mensen ondervinden weinig last van de aandoening, maar bij een ernstig letsel of bij chirurgische ingrepen moet men waakzaam zijn.
Hoe vaak komt het voor?
ITP komt bij ongeveer 1 tot 4 op de 100.000 mensen voor.
Hemofilie A en B komen enkel bij jongens voor. Hemofilie A treft ongeveer 1 op 5.000-10.000 jongens, hemofilie B 1 op 30.000. Van alle hemofiliepatiënten heeft 85% hemofilie A en 15% hemofilie B.
De ziekte van von Willebrand is de vaakst voorkomende stoornis van de bloedstolling. Ongeveer 1% van de bevolking heeft een tekort aan het stollingseiwit vWF. Bij ongeveer 1 op 1.000 mensen treden bloedingen op.
Hoe kan je het herkennen?
Alle bloedstollingsstoornissen kun je herkennen aan één of meer van volgende klachten:
- spontane blauwe plekken over het hele lichaam;
- bloedend tandvlees, bloed in de urine en/of bloed in de stoelgang;
- vaak last van een bloedneus;
- kleine rode puntjes op de huid die niet verdwijnen als je erop drukt.
Hoe stelt je arts de aandoening vast?
Je huisarts zal je kind onderzoeken en oordelen of een doorverwijzing naar een kinderarts noodzakelijk is.
Bij minder ernstige gevallen of twijfelgevallen kan je huisarts zelf een bloedonderzoek aanvragen. Op basis hiervan kan hij al snel een inschatting maken van de kwaliteit van de bloedstolling. De stollingstijd wordt berekend. De kwaliteit van de bloedplaatjes kan in kaart worden gebracht.
Indien je huisarts een aanwijzing vermoedt voor een bepaalde stollingsstoornis, kan hij verder onderzoek aanvragen. Door genetisch onderzoek kan men eventuele defecte genen opsporen die aan de oorzaak liggen van deze aandoeningen.
Wat kan je arts of zorgverlener doen?
De behandeling van stollingsziekten gebeurt door een specialist.
Je huisarts kan snel een inschatting maken van de ernst van een stollingsziekte door een klinisch onderzoek en een bloedonderzoek. Nadien kan een snelle verwijzing plaatsvinden als je huisarts dat nodig vindt.
In gespecialiseerde teams kun je speciale medicatie krijgen per infuus. Dit zijn ofwel bloedplaatjes, ofwel bepaalde stollingseiwitten, afhankelijk van de specifieke stollingsstoornis.
Wat kan je zelf doen?
Mensen met een aandoening van de bloedplaatjes (ITP) mogen geen aspirine nemen of andere ontstekingsremmers, zoals ibuprofen (Nurofen®), diclofenac, …
Paracetamol (Dafalgan®, Perdolan®, …) mag wel.
Sommige sporten kunnen minder aangewezen zijn. Contactsporten en vechtsporten mag je enkel uitoefenen met goedkeuring van je arts.