Wat is het?
Bloedstolling is een mechanisme dat ervoor zorgt dat er bloedklonters gevormd worden wanneer bloed in contact komt met lucht of bij schade aan bloedvaten. Hierdoor stopt een bloeding. Helaas maakt het lichaam soms ook spontaan klonters aan zonder dat er sprake is van een bloeding of een beschadiging van de bloedvaten. Een gekend voorbeeld is voorkamerfibrillatie, een hartritmestoornis. Hierbij kunnen zich klontertjes vormen in het hart die vervolgens via de bloedbaan naar andere delen van het lichaam, zoals de hersenen, worden meegevoerd. Daar kunnen ze dan een beroerte (CVA) veroorzaken.
Om deze klontervorming te voorkomen worden sterke ‘bloedverdunners’ (anticoagulantia) voorgeschreven. Zogenaamde bloedverdunners zijn geneesmiddelen die het bloed minder gemakkelijk laten stollen. Deze producten maken je bloed niet dunner, maar wijzigen de stollingssnelheid. Er bestaan inspuitbare vormen en tabletvormen. Van de tabletten bestaan er 2 soorten, die verschillen door hun werkingsmechanisme: warfarine enerzijds en de nieuwere ‘directe orale anticoagulantia’ of DOAC’s anderzijds.
- Warfarine, bekend onder de merknamen Marcoumar en Marevan, wordt al zeer lang gebruikt. Het is een goed en goedkoop product. Een nadeel is dat de dosis individueel moet worden aangepast. Een te lage dosis werkt niet, en een te hoge dosis verhoogt het risico op bloedingen. Daarom moeten er zeer regelmatig bloedcontroles gebeuren, en moet de dosis telkens weer worden aangepast, soms slechts met ¼ pilletje 2 x per week.
- Directe orale anticoagulantia (DOAC’s) zijn voor sommigen een mogelijk alternatief: Apixaban (Eliquis®), Dabigatran (Pradaxa®), Edoxaban (Lixiana®) en Rivaroxaban (Xarelto®). In tegenstelling tot warfarine moet bij een DOAC niet meer elke maand een bloedafname gebeuren om de ‘dikte van je bloed’ (eigenlijk de stolling van het bloed) te bepalen en je dosis eventueel hieraan aan te passen. Terzelfdertijd is dit een nadeel, omdat een arts niet weet hoe ‘dik’ het bloed precies is tijdens de behandeling, en hij daardoor minder goed het risico op een bloeding kan inschatten. Voor sommige middelen uit deze groep bestaan ook nog geen producten om de werking te neutraliseren in geval van een bloeding. Bovendien zijn het dure geneesmiddelen.
Wanneer worden bloedverdunners (DOAC’s) gebruikt?
Bloedverdunners zijn voornamelijk aangewezen bij hart- en vaataandoeningen waarbij er een verhoogd risico is op de vorming van bloedklonters. Ze worden voorgeschreven bij:
- voorkamerfibrillatie van het hart: een ritmestoornis waarbij de voorkamers snel en onregelmatig samentrekken;
- de preventie en behandeling van diepveneuze tromboses (DVT): een bloedklonter in een van de diepe aders, meestal in het been;
- de preventie en behandeling van bloedklonters in de longen (longembolie);
- de preventie van diepveneuze tromboses (DVT) bij mensen die een operatie ondergingen voor een heup- of knieprothese.
Welke personen mogen geen bloedverdunners (DOAC’s) gebruiken?
- personen met mechanische klepprotheses in het hart;
- mensen die plotseling ernstig ziek zijn, omdat er dan meer kans is op een ongewenste bloeding;
- kinderen;
- zwangere vrouwen;
- personen met een leveraandoening en met slecht werkende nieren.
Welke bijwerkingen hebben bloedverdunners (DOAC’s)?
De belangrijkste bijwerking van DOAC’s zijn bloedingen. Het risico neemt toe als je nieren niet meer goed werken en als je bepaalde geneesmiddelen neemt (zie onder). Het risico op een bloeding wordt ingeschat op basis van:
- bloeddrukwaarden;
- nier- of leverziekten;
- een doorgemaakte beroerte;
- een doorgemaakte belangrijke bloeding;
- leeftijd;
- medicatie- en alcoholgebruik.
Sommige mensen hebben maag- en darmklachten.
Waar moet je op letten als je bloedverdunners (DOAC’s) neemt?
Het is belangrijk om DOAC’s stipt in te nemen volgens het schema dat de arts heeft opgesteld. Dit komt doordat een DOAC niet lang in het lichaam blijft circuleren en dus snel zijn werking verliest. Als je dan regelmatig een inname overslaat, bestaat het risico op klontervorming.
Je arts zal 1 tot 4 keer per jaar een uitgebreid lichamelijk onderzoek en bloedafname uitvoeren, afhankelijk van de aandoening waarvoor de DOAC voorgeschreven werd.
Een van de belangrijkste bijwerkingen van DOAC’s zijn bloedingen. Vermijd een combinatie van een DOAC met andere geneesmiddelen die het risico op bloedingen verhogen, tenzij na overleg met je arts. De voornaamste geneesmiddelen die je moet vermijden zijn:
- ontstekingsremmers (bijv. ibuprofen, diclofenac);
- bepaalde antidepressiva;
- andere bloedverdunners (bijv. aspririne).
Je arts zal je raad geven over mogelijke vervangmiddelen.
Andere factoren die het risico op bloedingen verhogen zijn:
- bloedarmoede;
- een hoge leeftijd (> 75 jaar);
- actieve kanker;
- onbehandelde hoge bloeddruk;
- levercirrose (een soort verlittekening van de lever);
- spataders in de slokdarm;
- een doorgemaakte bloeding;
- een gelijktijdig verlaagd aantal bloedplaatjes.
Neem bij een ernstige bloeding, wanneer je een DOAC neemt, onmiddellijk contact op met een arts. Afhankelijk van de ernst van de bloeding zal je huisarts je doorverwijzen naar een spoedgevallendienst. Daar wordt bij zeer ernstige bloedingen de DOAC gestopt. Voor Dabigatran (Pradaxa®) bestaat een geneesmiddel dat de werking van dit geneesmiddel tegengaat.
Als je een operatie gepland hebt, moet je vooraf aan de chirurg en huisarts melden dat je een DOAC neemt. Afhankelijk van de ingreep wordt je DOAC eventueel gestopt en wordt tijdelijk een ander type bloedverdunner (in spuitjes) opgestart.