Wat is het?
Een bloedklonter die in het lichaam gevormd wordt, kan ernstige gevolgen met zich meebrengen. Het kan ter plaatse een bloedvat verstoppen (trombose) of meegevoerd worden met de bloedstroom en verderop een kleiner bloedvat afsluiten (embolie). Een hartaanval (hartinfarct), beroerte, trombose in het been of longembolie worden veroorzaakt door zo’n gestolde prop bloed in een bloedvat.
Om bloed te stollen beschikt het lichaam over grofweg twee systemen.
Een eerste systeem, het bloedplaatjessysteem, zorgt voor een snelle bloedstolling doordat de bloedplaatjes aan elkaar gaan kleven. De klonter die zo gevormd wordt is niet echt stevig. Daarvoor zijn eiwitten nodig die van de prop een stevig stolsel maken.
Deze stollingseiwitten vormen het tweede systeem. Ze vormen een netwerk zodat de prop goed vast komt te zitten.
Om bloedstolling tegen te gaan, kunnen we op elk van deze twee systemen inwerken. In de volksmond hanteren we vaak de term ‘bloedverdunning’, maar dit klopt eigenlijk niet. Het bloed op zich wordt niet verdund, maar de stollingsmechanismen in het bloed worden tegengewerkt. Stollingsremmers is dus een beter woord.
In de praktijk wordt de stolling tegengegaan op twee manieren:
- Door inname van bloedplaatjesremmers, zoals aspirine: dit gaat de bloedstolling slechts in beperkte mate tegen. Het verhindert dat de bloedplaatjes aan elkaar kleven en remt zo de vorming van een bloedklonter. Aspirine wordt nog vaak in lage dosis voorgeschreven na bijvoorbeeld een hartaanval.
- Door toediening van stollingsremmers. Dit zijn geneesmiddelen die de werking van de stollingseiwitten tegengaan. Er zijn in België twee grote klassen van producten op de markt. Zij werken in op verschillende stappen van de aanmaak van stollingseiwitten:
- Coumarines, waaronder warfarine (Marevan®), fenprocoumon (Marcoumar®) en acenocoumarol (Sintrom®). Elk product werkt even goed, maar het ene product heeft meer tijd nodig om door het lichaam afgebroken te worden dan het andere.
- Directe orale anticoagulantia (DOAC’s): deze nieuwe klasse werkt in op andere eiwitten in de bloedstolling. Voorbeelden zijn Apixaban (Eliquis®), Dabigatran (Pradaxa®), Edoxaban (Lixiana®) en Rivaroxaban (Xarelto®). Het grote voordeel is dat deze producten minder onderhevig zijn aan de schommelingen in het bloed, waardoor je het minder moet controleren. Een nadeel is dat er geen echt 'tegengif' bestaat. Dit kan een probleem zijn bij het optreden van een bloeding.
Het effect van coumarines wordt gecontroleerd met bloedtesten. De stolling moet immers tussen vrij nauwkeurige grenzen blijven. Daarom wordt regelmatig de stollingsgraad gemeten: deze geeft aan hoe lang iemand bloedt alvorens zijn stollingssysteem het bloeden stopt.
Dit gebeurt met een test, de protrombinetijd (PTT). Het resultaat wordt uitgedrukt in INR (International Normalized Ratio), een internationaal aanvaard cijfer dat de toestand van de bloedstolling weergeeft. Een INR hoger dan twee betekent dat de bloedingstijd verlengd is, het bloed is ‘te dun’. Een INR lager dan twee betekent dat de bloedingstijd verkort is ,het bloed is ‘te dik’.
Bloedverdunning moet goed geregeld zijn: te veel bloedverdunning verhoogt het risico op gevaarlijke bloedingen, te weinig verhoogt de kans op bloedklonters.
Bloedverdunners worden vaak in wisselende dosissen ingenomen, omdat iedereen er anders op reageert. De ene persoon is er gevoelig aan, de andere minder.
Ook voeding met veel vitamine K, zoals sojaolie en spruitjes, kan de werking van bloedverdunners verstoren.
In de meeste omstandigheden is het echter perfect mogelijk om een normaal leven te leiden.
Hoe vaak en hoe lang worden bloedverdunners ingenomen?
In sommige situaties, bijvoorbeeld bij bepaalde hartritmestoornissen en stollingsziekten, worden bloedverdunners levenslang voorgeschreven.
In andere, zoals na een bloedklonter in het been (diepveneuze trombose of DVT) of een longembolie, worden ze voorgeschreven voor een periode van drie tot zes maanden. De duur van de behandeling wordt steeds in samenspraak met je arts bepaald.
Doorgaans geven artsen het advies om één keer per dag een dosis in te nemen, best telkens op hetzelfde moment, bijvoorbeeld ’s avonds. Op die manier kan de dosis nog aangepast worden naargelang het resultaat van je bloedtest. Als je een dosis vergeet in te nemen, kun je alsnog dezelfde dag een dosis innemen.
Als je het een paar dagen vergeten bent of meer medicatie genomen hebt dan normaal, overleg je best met je huisarts.
Wat gebeurt er bij een operatie?
Voor een operatie plaatsvindt, bepalen je tandarts, huisarts, specialist en/of anesthesist in overleg met jou hoe deze ingreep best voorbereid wordt. Meestal stop je de bloedverdunner enkele dagen voor de ingreep en wordt de overbrug je de periode met spuitjes. Ze maken de exacte afspraken rekening houdend met het soort ingreep (kleine of grote operatie) en het bloedingsrisico.
In geval van een niet-geplande ingreep, bijvoorbeeld na een verkeersongeluk met bloedingen of na een valpartij met een beenbreuk tot gevolg, bestaan er maatregelen om de bloedstolling snel weer onder controle te krijgen. Laat de spoeddiensten zo snel mogelijk weten dat je bloedverdunners neemt.
Wat kun je zelf doen?
Een behandeling met bloedverdunners vereist behoorlijk wat zelfdiscipline.
- Neem je medicatie stipt in zoals je arts je voorschrijft en houd je stipt aan de afgesproken bloedcontroles.
- Let op je alcoholgebruik. Een tweetal glazen alcohol per dag zullen bij een normale persoon (zonder leverziekten) de bloedstolling niet ontregelen. Toch is het raadzaam om alcohol te mijden.
- Bepaalde voedingsmiddelen en andere medicatie kunnen het effect van je bloedverdunners beïnvloeden. Gekende voorbeelden zijn vitamine K, dat in sommige voedingsmiddelen en -supplementen zit, en ontstekingsremmers, zoals het vrij verkrijgbare ibuprofen. Meld steeds aan je apotheker, je tandarts of je(huis)arts dat je een bloedverdunner neemt. Ook sommige kruiden kunnen effect hebben op bloedverdunners.
- Tandvlees dat veel of langer bloedt dan normaal, spontane neusbloedingen, wondjes die blijven bloeden, het spontaan optreden van grote blauwe plekken na een kleine stoot of een onzachte aanraking zijn mogelijk tekenen dat je bloed 'te dun' is. Andere alarmsignalen zijn bloed in de urine, bloed in de stoelgang, zwarte stoelgang of hevige maandstonden bij vrouwen.
- Steek in je portemonnee of bij je identiteitskaart een briefje waarop duidelijk staat dat je bloedverdunners neemt. In plotse situaties zoals verkeersongelukken kan deze informatie van levensbelang zijn.
Wat kan je arts doen?
Je arts begeleidt je en staat je bij met informatie en advies waar nodig.
Als je bloedverdunners goed geregeld zijn, volstaat een maandelijkse bloedcontrole.
Als je nieuwe medicijnen voorgeschreven krijgt of een nieuwe aandoening ontwikkelt, zal je arts je bloedstolling strikter opvolgen.
Het kan altijd gebeuren dat je INR te hoog staat, dus dat je bloed te dun is. In dat geval kan je arts je een medicijn voorschrijven (een hoge dosis vitamine K) of je in het ergste geval verwijzen naar het ziekenhuis.
Om dit te voorkomen is een goede zelfdiscipline en een goede communicatie met je arts zeer belangrijk.
De DOAC's kunnen niet met bloedtesten opgevolgd worden.