Door u gekozen
Zogenaamde bloedverdunners zijn geneesmiddelen die het bloed minder gemakkelijk laten stollen. Deze producten maken je bloed niet dunner, maar wijzigen enkel de stollingssnelheid.
Factcheck
Geneesmiddelen die de bloedstolling beïnvloeden, zogenaamde bloedverdunners, zijn zeer actieve stoffen waar men niet lichtzinnig mee mag omspringen. In combinatie met andere geneesmiddelen (zoals ontstekingsremmers of bepaalde antidepressiva) kan de werking te sterk worden. Geneesmiddelen die op de bloedplaatjes inwerken worden vooral gegeven om hartinfarcten en herseninfarcten te voorkomen. Bij deze groep is er geen nauwgezette bloedcontrole nodig. Mensen die een hoog risico hebben op embolen (klonters in de bloedbaan) moeten anticoagulantia nemen. Deze klasse vergt in alle gevallen een nauwgezette opvolging van de stollingsgraad of de nierfunctie.
Wat weten we hierover?
Stel, er springt een adertje ergens in je lichaam, of je snijdt je. Om niet dood te bloeden hebben we een efficiënt mechanisme om het bloeden te stoppen. Dat bestaat uit twee systemen. Het eerste, zeer snelle systeem, functioneert dankzij bloedplaatjes: zeer kleine ‘celletjes’ in het bloed, een kwart miljoen per druppel. Bij een wonde gaan die snel aan mekaar klitten en vormen een eerste prop die het bloeden stelpt. Dit is niet erg stevig en geldt als voorlopige oplossing. Daarom hebben we een tweede systeem dat zorgt voor een meer stevig web waardoor een steviger stolsel kan ontstaan: eiwitten uit het bloed verbinden zich met elkaar en vormen een kluwen van ‘fibrine’draden.
Medicijnen die op deze systemen inwerken en ze ‘minder goed’ laten werken, noemt men bloedverdunners. Toch maken ze het bloed niet echt dunner.
Bron
http://www.gezondheidenwetenschap.be/onderwerpen
Hoe moet je dit nieuws interpreteren?
Om te begrijpen hoe deze middelen wel werken, overlopen we de verschillende soorten bloedverdunners.
a. antiaggregantia zijn medicamenten die ingrijpen op de bloedplaatjes. De meest bekende is aspirine of acetylsalicylzuur. Aspirine is vooral gekend als middel tegen hoofdpijn en koorts en wordt dan genomen aan een dosis van 500 tot 1000 mg. Sinds enkele tientallen jaren weet men dat dit medicijn in lage dosis (80 tot 100 mg per dag, bv Asaflow® en CardioAspirine®) bloedplaatjes verhindert aan elkaar te klitten. Deze medicatie wordt vooral gegeven aan mensen met een bewezen hoger risico op een hartinfarct (of herseninfarct) of die eerder een infarct hebben doorgemaakt. Het gaat om mensen die in de bloedvaten grote onregelmatigheden (zogenaamde verkalkingen ten gevolge van een hoge cholesterol) hebben waarop bloedplaatjes een stolsel kunnen vormen en zo ongepast een bloedvat afsluiten. Wanneer bloedvaten vernauwd geraken, komt er minder zuurstof in de weefsels en sterft het af (infarct). Naast aspirine werden in deze klasse nog andere geneesmiddelen ontwikkeld waarvan Plavix® ( =clopidogrel) de bekendste is. Dit wordt vooral gegeven aan mensen met een ‘stent’: een soort spiraal die een vernauwd bloedvat openhoudt. Om te verhinderen dat er stolsels op komen, geeft men vaak een combinatie van aspirine en clopidogrel.
Als aspirine zo goed is om een infarct te voorkomen, waarom wordt het dan niet aan iedereen gegeven? Dat wordt niet gedaan omwille van de nadelen: af en toe heeft elke gezonde mens wel eens een kleine bloeding in de darmen of in de hersenen. De bloedplaatjes zijn zeer nuttig om zulke bloedinkjes te stoppen. Medicatie die dat verhindert, veroorzaakt daarom soms grote bloedingen in de maag, darm of hersenen. Daarom reserveren we deze medicatie dus voor mensen die een groot risico hebben op bv een hartinfarct.
b. anticoagulantia zijn geneesmiddelen die inwerken op het eigenlijke stollingssysteem. Zij worden gegeven aan mensen met een risico op embolen: bloedklonters die in de bloedbaan terechtkomen en verstoppingen kunnen veroorzaken in de bloedvaten van de longen (longembolie) of in de hersenen (hersenembolie). Longembolen worden meestal veroorzaakt door stolsels in de bloedvaten van het bekken (bv na een operatie) of de benen. Embolen in de hersenen ontstaan vooral in het hart (bij hartritmestoornissen of bij metalen kunstkleppen). Anticoagulantia grijpen allemaal in op het ontstaan van het stolsel dat bestaat uit fibrinedraden. Er bestaan drie groepen. 1) Geneesmiddelen die heel snel werken en moeten ingespoten worden, meestal 1 tot 2x per dag (heparine-werking). 2) Medicamenten onder de vorm van tabletjes: vitamine K antagonisten (bv Marcoumar® en Marevan®). Omdat iedereen erg verschillend reageert op deze groep moet er om de 3 tot 4 weken bloed genomen worden waarbij nagekeken wordt of het bloed niet te traag of te snel stolt (PTT of INR). 3) De ‘Nieuwe Orale AntiCoagulantia’ ook wel NOACs genoemd (Equilis®, Xarelto® en Pradaxa®), ze werken ongeveer als groep 2 maar het is niet nodig om regelmatig bloed te prikken. Groepen 2 en 3 moeten met grote zorg gebruikt worden, omdat ze aanleiding kunnen geven tot ernstige hersenbloedingen en maagdarmbloedingen. Ook met groep 3 blijft een nauwgezette opvolging nodig, ze kunnen bij oudere mensen of bij een gebrekkige nierfunctie bijvoorbeeld te sterk werken.
Conclusie
Geneesmiddelen die de bloedstolling beïnvloeden, zogenaamde bloedverdunners, zijn zeer actieve stoffen waar men niet lichtzinnig mee mag omspringen. In combinatie met andere geneesmiddelen (zoals ontstekingsremmers of bepaalde antidepressiva) kan de werking te sterk worden. Geneesmiddelen die op de bloedplaatjes inwerken worden vooral gegeven om hartinfarcten en herseninfarcten te voorkomen. Bij deze groep is er geen nauwgezette bloedcontrole nodig. Mensen die een hoog risico hebben op embolen (klonters in de bloedbaan) moeten anticoagulantia nemen. Deze klasse vergt in alle gevallen een nauwgezette opvolging van de stollingsgraad of de nierfunctie.
Referenties
1.BCFI: http://www.bcfi.be/GGR/MPG/MPG_BA.cfm
2.Wallentin L, Yusuf S, Ezekowitz MD, Alings M et al. Efficacy and safety of dabigatran compared with warfarin at different levels of international normalised ratio control for stroke prevention in atrial fibrillation: an analysis of the RE-LY trial Lancet. 2010 Sep 18;376(9745):975-83. doi: 10.1016/S0140-6736(10)61194-4.
3.Gómez-Outes A, Terleira-Fernández A, Calvo-Rojas G, Suárez-Gea ML, Vargas-Castrillón E. Dabigatran, Rivaroxaban, or Apixaban versus Warfarin in Patients with Nonvalvular Atrial Fibrillation: A Systematic Review and Meta-Analysis of Subgroups. Thrombosis. 2013;2013:640723. doi: 10.1155/2013/640723. Epub 2013 Dec 22.