Wat is het?
Onder voedingsstoornissen verstaan we zowel een teveel als een tekort aan een of meerdere voedingsstoffen. Door een te eenzijdige voeding kun je bijvoorbeeld wel voldoende zetmeel en vet eten, maar tegelijk een tekort hebben aan eiwitten en vitaminen.
Ondervoeding betekent dan weer een globaal tekort aan voedingsstoffen. Omgekeerd kan er ook sprake zijn van overvoeding met gewichtstoename.
Verouderen brengt een aantal veranderingen teweeg in het menselijk lichaam. De spiermassa neemt af en het vetweefsel neemt toe. De fysieke activiteit vermindert en de stofwisseling, maaglediging en voedselvertering vertragen.
Daarbovenop kunnen ouderen een aantal zeer uiteenlopende risicofactoren hebben, vooral voor ondervoeding:
- Sociaal-economische factoren: eenzaamheid, isolement en ontoereikende financiële middelen kunnen een impact hebben op de aankoop, het bereiden van en de zin in eten. Verborgen armoede kan tevens een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het voedsel.
- Lichamelijke factoren: neuro-psychiatrische aandoeningen (dementie, depressie en ziekte van Parkinson), chronische aandoeningen (diabetes, kanker en hart-longaandoeningen), verstoorde werking van de zintuigen (verminderd gezichts-, reuk- of smaakvermogen), verandering van de lichaamsbouw en het functioneren door de ouderdom (aantasting van het gebit, gevolgen van ingrepen en verminderde mobiliteit waardoor de autonomie vermindert).
- Stofwisselingsfactoren: veranderingen in de stofwisseling (metabolisme) als gevolg van bijwerkingen van geneesmiddelen, overdreven alcoholgebruik, invloed van aandoeningen op de opname van voedingsmiddelen. Tijdens infecties en revalidatieperiodes na ziekte of ingrepen is er een toegenomen behoefte aan energie (calorieën) en vooral aan eiwitten.
- Dieetfactoren: volgen van onnodig strenge of nutteloze diëten, het verminderen van het aantal maaltijden tot slechts twee per dag.
Dit alles kan leiden tot een verhoogde gevoeligheid voor ziekte en overlijden, een tragere wondgenezing en ziekteherstel en een verhoogd risico op vallen en breuken.
Hoe vaak komt het voor?
In de westerse wereld lijdt zo’n 5 tot 10% van de oudere bevolking aan ondervoeding. Uit Belgisch onderzoek blijkt dat 45% van de thuiswonende 70-plussers risico loopt op ondervoeding; 12% is ook effectief ondervoed. In onze woonzorgcentra bedraagt het risico 57% met 16% effectieve ondervoeding. Bij ziekenhuisopnames wordt bij 30 tot 40% van de patiënten ondervoeding vastgesteld.
Hoe kun je het herkennen?
Verslechtering van de voedingstoestand wordt vaak niet herkend. Goede parameters zijn het gewicht en de BMI (Body Mass Index). Ongewild gewichtsverlies (zonder een dieet te volgen) van meer dan 5% gedurende de laatste maand, of meer dan 10% gedurende de laatste zes maanden is een alarmsignaal. Een BMI van minder dan 18,5 wijst op ondergewicht.
Verder kunnen er bepaalde indicaties zijn dat er iets misloopt: vertraagde wondgenezing, verminderde activiteit, ontstaan van doorligwonden, verwardheid, vermindering van interesses… Een goede test om ondervoeding aan te tonen en in te schatten is de Mini Nutritional Assessment (MNA). Deze vragenlijst is speciaal ontwikkeld om bij ouderen ondervoeding op te sporen.
Hoe stelt je arts de aandoening vast?
De arts zal eerst een algemeen lichamelijk onderzoek doen met weging en bepalen van de BMI. Aan de hand van een bloedonderzoek gaat hij na of er aandoeningen zijn zoals infecties, schildklieraandoeningen, kanker en diabetes. Ook specifieke tekorten zoals een te laag ijzer-, kalk- of vitaminegehalte worden via bloedonderzoek ontdekt. Een botmeting gebeurt bij vermoeden van botontkalking (osteoporose) door kalktekort. Bij aanslepende problemen kan een kijkonderzoek van de maag nuttig zijn om de maagwerking te beoordelen.
Daarnaast bestaan er schalen om de voedingstoestand van de bejaarde te evalueren. De MNA-vragenlijst wordt als de meest betrouwbare beschouwd. Deze meet zes factoren: verminderde voedselinname, gewichtsverlies, mobiliteit, aanwezigheid van acute stress, neuro-psychiatrische problemen en BMI. Aan elke factor wordt een score gegeven. De totale score geeft een idee van de voedingstoestand. Een andere veelgebruikte schaal is de Malnutrition Universal Screening Tool (MUST). Deze meet ongepland gewichtsverlies, BMI en aan- of afwezigheid van acute aandoeningen. De MNA legt meer de nadruk op psychosociale factoren, terwijl de MUST eerder kijkt naar de invloed van ziekte op de voeding.
Wat kun je zelf doen?
Een beperkt overgewicht bij ouderen is niet echt belangrijk. Afvallen is alleen nodig als daar duidelijke redenen voor zijn zoals diabetes of hartziekten. Ouderen boven de 75 jaar hebben zelden voordeel bij vermageren. Als het toch moet, dan liefst zeer geleidelijk aan zodat het gewichtsverlies niet leidt tot spierverzwakking en verslechtering van de algemene toestand.
Belangrijker is om ondervoeding te voorkomen. Bij gezonde bejaarden moet de voeding evenwichtig en gevarieerd zijn, met minstens 1 tot 1,5 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht per dag. Zorg voor voldoende verse groenten en fruit. Door de lichamelijke veranderingen eet de oudere best kleinere maaltijden; dus liever vier keer per dag een kleine portie dan twee keer per dag een grote hoeveelheid. Ook een vast maaltijdschema is van belang. Dat zorgt niet alleen voor routine, maar geeft ook structuur aan de dag. Maaltijden worden dan iets waarnaar je kan uitkijken. Eten is een sociaal gebeuren. De oudere zal dus smakelijker en meer eten wanneer hij in gezelschap is.
Zorg voor voldoende fysieke activiteit, zowel binnen als buitenshuis. Een minimum aan zonlicht op de huid is nodig om voldoende vitamine D op te nemen.
Is de oudere minder mobiel of wordt hij ziek, dan kan het nuttig zijn om met hem en alle hulpverleners rond de tafel te zitten om een algemeen zorgplan op te stellen. Het advies van een diëtist(e) kan hierin worden opgenomen. Laat eventueel dagelijks of enkele malen per week een warme maaltijd aan huis bezorgen. Probeer af te spreken dat er iemand van de familie of van de thuisverzorgers aanwezig is tijdens de maaltijd. Als toezicht moeilijk is, kan de bejaarde ook een paar dagen per week worden opgevangen in een dagzorgcentrum. Via de huisarts, thuisverpleging of thuiszorgdienst van het OCMW kun je al deze procedures opstarten.
Wat kan je arts doen?
Je arts zal in de eerste plaats onderliggende aandoeningen opsporen en behandelen. Hij zal specifieke tekorten zoals ijzer, vitamine B12 of calcium corrigeren en erop toezien dat de voedingstoestand door de genomen maatregelen verbetert. Zo nodig wint hij het advies in van een specialist ouderenzorg (geriater).
Bronnen
- https://www.ebpnet.be
- https://www.uzleuven.be
- https://www.zorg-en-gezondheid.be
- https://www.vlaamse-ouderenraad.be/ (achtergrondnota bij advies ondervoeding Vlaamse Ouderenraad)