Wat is het?
We spreken over vroeggeboorte als de bevalling plaatsvindt voor het einde van de 37ste week van de zwangerschap, of voor de 259ste dag te rekenen vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie. Afhankelijk van de zwangerschapsduur onderscheiden we 4 categorieën:
- extreem prematuur: minder dan 28 weken;
- zeer prematuur: tussen 28 weken en 31 weken en 6 dagen;
- matig prematuur: tussen 32 weken en 33 weken en 6 dagen;
- laat prematuur: tussen 34 weken en 36 weken en 6 dagen.
Oorzaken van vroeggeboorte
Een vroeggeboorte kan uitgelokt worden door medische oorzaken bij de moeder of bij de baby. Zo kan een arts beslissen om een keizersnede uit te voeren als er gevaar dreigt voor het leven van de moeder of het kind.
Meestal begint een vroeggeboorte echter spontaan. De weeën komen dan op gang voor de verwachte datum. We maken hierbij een onderscheid tussen weeën waarbij de vliezen wel of niet gebroken zijn:
- Als de vliezen gebroken zijn, is de bevalling onafwendbaar: ze zal dan altijd binnen de 48 uur plaatsvinden.
- Als de vliezen niet gebroken zijn, kunnen de weeën nog afgeremd worden.
Risicofactoren voor vroeggeboorte
Een aantal risicofactoren verhogen de kans op een vroegtijdige bevalling:
- een vorige zwangerschap die eindigde met een vroeggeboorte;
- een meerlingzwangerschap;
- een vroegere operatie aan de baarmoederhals;
- infecties;
- roken;
- over- of ondergewicht bij de moeder;
- in-vitrofertilisatie (ivf);
- hoge leeftijd van de moeder.
Hoe vaak komt het voor?
In Vlaanderen vindt ongeveer 7% van de bevallingen voor 37 weken plaats en 0,7% voor 32 weken.
Hoe kun je het herkennen?
De voornaamste symptomen zijn regelmatige en pijnlijke harde buiken, om de 10 minuten of sneller. Dit kan gepaard gaan met bloed- en/of vochtverlies.
Preventie bij een verhoogd risico op vroeggeboorte
Preventie betekent het voorkomen van vroeggeboorte. Meestal wordt er een onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire preventie.
- Primaire preventie is het voorkomen van iets nog voor er een risico bestaat.
- Secundaire preventie is het voorkomen van verder onheil bij vrouwen die al aan een aandoening lijden. In dit geval gaat het specifiek om vrouwen die al een verhoogd risico op vroeggeboorte lopen. Primaire preventie is voor hen dus niet meer mogelijk. Daarom spreken we bij de preventie van vroeggeboorte over secundaire en tertiaire preventie.
Secundaire preventie
Het gaat hier om vrouwen die eerder al een vroeggeboorte hebben gehad, of geopereerd werden aan de baarmoederhals, en nog geen weeën hebben. Ook bij vrouwen met een korte baarmoederhals (gemeten met een echografie) kan secundaire preventie van vroeggeboorte nuttig zijn.
Het doel is om het vroegtijdig starten van de weeën te voorkomen.
- Via vaginale weg kan het hormoon progesteron toegediend worden, vanaf het 2de trimester tot minstens 34 weken zwangerschap. Het geneesmiddel bestaat in gelvorm en in zachte capsules.
- Cerclage van de baarmoederhals is een ingreep waarbij een lus rond de baarmoederhals wordt gelegd, zodat die niet vroegtijdig kan opengaan. De techniek wordt toegepast bij vrouwen die vroeger al voor de 32ste week een vroeggeboorte hadden, en bij vrouwen met herhaalde vroeggeboorten tijdens het 2de trimester van de zwangerschap. De cerclage moet aangelegd worden voor de 24ste week.
Tertiaire preventie
Hier gaat het om zwangere vrouwen bij wie de weeën vroegtijdig begonnen zijn. De bevalling dreigt dan op korte termijn te gebeuren.
Het doel van tertiaire preventie is dan om de premature weeën te stoppen en de bevalling nog wat uit te stellen. Zo wordt geprobeerd om voldoende tijd te winnen tot de baby levensvatbaar is, of om geneesmiddelen toe te kunnen dienen (zoals cortisone) die de levensvatbaarheid verbeteren.
Dit is nodig wanneer de zwangerschap nog geen 34 weken ver is; daarna zijn de longen van de baby normaal gezien volgroeid.
Om weeën uit te stellen worden weeënremmers (tocolytica) gebruikt.
Opstart van weeënremmers
Om te bepalen in welke gevallen het gebruik van weeënremmers nog zinvol is, en in welke niet (soms zijn de weeën immers niet meer te stoppen), zal de arts de lengte van de baarmoederhals meten met een echografie, en de opening inschatten met een vaginaal onderzoek.
- Als de lengte van de baarmoederhals 15 mm of minder is, en de opening minder dan 3 cm, dan wordt de behandeling onmiddellijk gestart.
- Als de lengte van de baarmoederhals tussen de 15 en de 27 mm is, en de opening minder dan 3 cm, dan wordt een bijkomende test uitgevoerd, de foetaal fibronectinetest. Hierbij wordt de concentratie van een eiwit gemeten in het vocht van de baarmoederhals.
- Als de test normaal is, wordt er geen behandeling opgestart.
- Als de test afwijkend is, wordt een behandeling opgestart.
Weeënremmers worden toegediend gedurende 48 uur. Onderhoudsbehandelingen zijn slechts in uitzonderlijke gevallen aangewezen.
- Naast de weeënremmers worden ook geneesmiddelen toegediend om de baby te beschermen. Een eenmalige dosis cortisone heeft een positieve invloed op de rijping van de longen.
- Als de weeënremmers geen effect hebben, wordt gedurende 24 uur magnesiumsulfaat toegediend. Dit heeft een positieve invloed op de vorming van het zenuwstelsel.
Als de arts beslist om een behandeling met een weeënremmer te starten, moet hij zich altijd baseren op een zorgvuldige klinische beoordeling en een evaluatie van de verwachte voordelen en risico’s. Deze beslissingen zijn soms professioneel, ethisch en emotioneel zeer veeleisend en complex. Ouders worden geconfronteerd met moeilijke keuzes en een onzekere prognose. Het is belangrijk dat ze hierbij intensieve begeleiding en ondersteuning krijgen.
Meer weten?
https://www.kindengezin.be/zwangerschap-en-geboorte/geboorte/vroeggeboorte/