Wat is het?
De kindraadplegingen bij de arts en bij Kind en Gezin zijn veel breder dan het louter fysieke nazicht en de vaccinaties. Zij dienen ook ter opvolging van een evenwichtige ontwikkeling van het kind. De psychologische ontwikkeling gaat over het denkvermogen, leren verbanden leggen, redeneren en de werkelijkheid begrijpen. Vroegtijdig betrokken ouders kunnen deze psychologische ontwikkeling voor een flink stuk verzekeren door hun kind te stimuleren en een veilige omgeving te creëren. Het is dus belangrijk dat problemen, zowel bij de ouders (vermoeidheid, postnatale depressie) als bij het kind (stoornissen in de interactie met zijn omgeving), vroegtijdig worden gedetecteerd, en dat er tijdig passende psychosociale ondersteuning wordt voorzien indien nodig. Behalve aan de evolutie en de opvoeding van het kind, zal de arts ook aandacht besteden aan de manier waarop de ouders met hun kind omgaan en hoe het kind daarop reageert.
Hoe kan je een vertraagde ontwikkeling van het kind herkennen?
Elk kind groeit en leert op zijn eigen tempo, maar er bestaan enkele mijlpalen waaraan elk kind op een bepaalde leeftijd zou moeten voldoen. Hierdoor kun je als ouder zelf nagaan in hoeverre je kind in lijn is met zijn leeftijdsgenoten. Dit maakt het gemakkelijker voor de ouders om tijdig alarm te slaan bij de arts en indien nodig in te grijpen.
In het eerste levensjaar zou een kind moeten kunnen:
- oogcontact maken en reageren op oogcontact;
- brabbelen en/of enkele woorden zeggen;
- interesse tonen in mensen;
- in staat zijn tot interacties met anderen d.m.v. eenvoudige spelletjes (bijv. ‘kiekeboe’);
- de intentie van een andere persoon kunnen begrijpen, bijv. naar het object kijken waarnaar een ouder wijst i.p.v. naar de wijzende vinger.
Tussen de leeftijd van 1 en 2 jaar zou een kind moeten kunnen:
- doelgericht communiceren m.b.v. spraak of gebaren;
- de betekenis van enkele woorden kennen;
- sociaal refereren, d.w.z. snel naar het gezicht van de ouder kijken om te controleren of een nieuwe situatie of persoon veilig is;
- gehoorzamen en grenzen begrijpen, bijv. stoppen met iets te doen wanneer de ouder daarom vraagt;
- de permanentheid van objecten begrijpen, bijv. een stuk speelgoed ontdekken dat een ouder ergens onder stopt;
- initiatief tonen tijdens interactie;
- emoties delen, bijv. samen met de ouders blij of verdrietig zijn.
Op de leeftijd van 3 jaar zou een kind moeten kunnen:
- zelfstandig spreken, bijv. over de gebeurtenissen van de dag;
- interesse tonen in andere kinderen;
- voor een korte tijd wachten;
- een korte afwezigheid van een ouder tolereren;
- onderscheid maken tussen een man en een vrouw.
Op de leeftijd van 4 jaar zou een kind moeten kunnen:
- vrienden kunnen maken;
- deelnemen aan interactieve spelen met anderen.
Op de leeftijd van 5 jaar zou een kind moeten kunnen:
- concentreren op één ding voor ongeveer 10 à 15 min;
- samenwerken met anderen;
- regels volgen, bijv. tijdens spelletjes;
- zijn beste vriend benoemen.
Hoe wordt de rol van de ouders geobserveerd?
De arts zal een aantal vragen stellen over de gevoelens van de ouders tegenover het kind. Zijn ze blij, moe, krijgen ze voldoende steun in hun omgeving? Welke zijn de positieve en de negatieve aspecten van de opvoeding van het kind? Zijn er moeilijkheden in de familie of met de opvoeding?
Daarnaast zal de arts de interactie tussen ouders en kind bestuderen. Is er oogcontact? Hoe spreken de ouders over hun kind? Praten ze ermee? Houden ze het kind dicht tegen zich aan? Hoe reageert het kind op de ouders? Is het levendig of apathisch, ziet het er goed verzorgd uit, lacht en brabbelt het tegen de ouders?
Al deze elementen kunnen wijzen op een overbelasting van de ouder, psychische problemen of een gebrek aan emotionele binding met het kind.
Wat kan je als ouder zelf doen?
Als ouder speel je een cruciale rol in de vorming van de ontwikkelingsomgeving van je kind. Sommige factoren die hierop inspelen heb je zelf in de hand. Je kan als ouder een positieve invloed uitoefenen door hierop te anticiperen. Enkele voorbeelden:
- Creëer een omgeving waarin je kind zich kan ontwikkelen en veilig voelt.
- Stimuleer je kind door oogcontact te maken, ertegen te brabbelen of praten, te lachen en ermee te spelen.
- Wees betrokken bij je kind, door bijv. aanwezig te zijn tijdens gezondheidsonderzoeken.
- Gids je kind en stel zo nodig grenzen, maar wees daar consequent in.
- Stel je empathisch op om de gevoelens van je kind te begrijpen, te voelen en in goede banen te kunnen leiden. Hierdoor deel je als ouder in de pret als je kind speelt en kan je je kind troosten na een vaccinatie.
- Als je bezorgd bent over je kind, raadpleeg dan steeds je arts met deze bezorgdheid.
Er zijn ook factoren waar je als ouder niet meteen een invloed op kunt uitoefenen, zoals familiale problemen, vermoeidheid of depressie. Mogelijk heeft dit een negatieve invloed op de ontwikkeling van je kind. Probeer daarom op een openhartige manier met je arts dergelijke problematiek te bespreken en op zoek te gaan naar oplossingen.
Wat kan je arts doen?
Het is de taak van de arts om tijdens de routinegezondheidscontroles aandacht te hebben voor de psychologische ontwikkeling van het kind. Dit bestaat uit 3 delen:
- een gesprek met de ouders waarbij bijv. gepolst wordt naar de gevoelens, bezorgdheden, eventuele overbelasting, familiale belastende factoren, e.d.;
- de observatie van de interactie tussen ouder en kind, om meer te weten te komen over de vaardigheidsniveaus van het kind, de houding van de ouders t.o.v. het kind en hun vermogen om het kind te reguleren;
- het onderzoek van het kind.
Als bij het kind een afwijking wordt vastgesteld, of als de ouders bezorgd zijn, zal de arts nagaan wat de specifieke problematiek is en in welke situaties die zich uit. Zo zal hij samen met de ouders en het kind proberen de problemen in kaart te brengen en een aanpak voor te stellen. In eerste instantie wordt de problematiek besproken in de raadpleging. Er kan dan eventueel een doorverwijzing gebeuren naar gezinsbegeleiding, specialistische gezondheidszorg (kinderarts, kinderpsychiater) of aanverwante diensten.
In het geval van een problematiek die zijn origine enkel vindt bij de ouders kan geopteerd worden voor morele steun bij naasten, huishoudelijke hulp om de ouders te ontlasten en eventuele gespecialiseerde dienstverlening.