Waarover gaat het?
Een hand telt 19 kleine botjes. De duim heeft 2 kootjes (de falanxen), de 4 vingers hebben er elk 3. Daarnaast zijn er nog 5 middenhandsbeenderen (de metacarpalen). Samen met de pezen en spieren zorgen ze ervoor dat we heel ingewikkelde en verfijnde bewegingen kunnen uitvoeren.
Een trauma is een niet te vermijden onverwachte verwonding of letsel opgelopen bij een ongeval, zoals een breuk, ontwrichting of verstuiking.
Elk letsel vereist een specifieke behandeling en opvolging.
Een breuk kan verplaatst of niet verplaatst zijn, afhankelijk van het feit of de breukfragmenten mooi op elkaar geplaatst zijn of niet. Het onderscheid is uitermate belangrijk voor de behandeling. Verplaatste breuken worden vaker geopereerd, een niet-verplaatste breuk krijgt doorgaans een spalk of een gipsverband.
Breuken
Hand
De ‘boksersfractuur’ is een vaak voorkomende breuk ter hoogte van het vijfde middenhandsbeentje, net onder de pink. Klassiek loopt men deze breuk op door een vuistslag tegen een hard oppervlak, waarbij de kop van het beentje afbreekt. De knokkel ziet er ingezakt uit en soms voel je een inkeping op de handrug. Een gelijktijdige breuk van meerdere middenhandsbeentjes kan voorkomen. De diagnose wordt gesteld met een röntgenfoto (Rx). De behandeling bestaat uit het aanleggen van een gips. Dit gebeurt nadat een specialist de breukfragmenten aan elkaar heeft gezet. Voor een vlotte genezing worden pols en andere gewrichten in de juiste hoek geplaatst. Na aanleggen van het gips wordt vaak met een extra röntgenfoto gecontroleerd of alles goed op zijn plaats zit.
Breuken in het midden van het middenhandsbeentje zijn doorgaans schuine of dwarse breuken. De beenstukken zijn vaak verplaatst ten opzichte van elkaar, met dikwijls (maar niet altijd) een operatie tot gevolg. Men krijgt gedurende ongeveer vier weken een gipsverband. Een kleine week na de breuk wordt nagegaan of de botfragmenten nog op de juiste plaats staan.
Breuken aan de tip van de middenhandsbeentjes komen zelden voor. Een niet-verplaatste breuk wordt behandeld met een gipsspalk gedurende 4 weken. Bij een verplaatste breuk is een operatie soms noodzakelijk.
Er zijn twee soorten duimbreuken:
- de Rolando-fractuur is een breuk aan de onderkant van het middenhandsbeentje van de duim, in het gewricht. De onderkant van het botje is vaak verbrijzeld.
- de Benett-fractuur is eveneens een breuk aan de onderkant van het middenhandsbeentje van de duim, maar waarbij de duim en het grootste deel van het middenhandsbeentje verschoven zijn. De duim doet pijn en kan blauw worden. Een pincetgreep maken (waarbij je de vingertop van je wijsvinger op de vingertop van je duim legt) is dan niet meer mogelijk.
Bij beide types worden de botstukken rechtgezet, gevolgd door gipsimmobilisatie gedurende 4 weken. Aangezien de breuk in het gewricht ligt, is de duim na genezing dikwijls zeer stijf.
Vingers
De meeste breuken van de vingers zijn eigenlijk barstjes.
De breuk wordt ‘stabiel’ genoemd als de twee fragmenten van het bot niet verplaatst zijn, en zich niet kunnen verplaatsen.
Bij een verplaatste en dus ‘onstabiele’ breuk staat de vinger in een hoek, is hij verdraaid of korter geworden. De arts probeert eerst de breukfragmenten aan elkaar te zetten zonder ingreep. Onder plaatselijke verdoving trekt hij zachtjes aan het uiteinde van de vinger zodat de fragmenten in elkaars verlengde komen te liggen. Lukt dat niet, dan gebeurt alsnog een ingreep.
Bij een vingerbreuk wordt de gebroken vinger vaak samen gegipst met de aanpalende vinger(s). Die vingers dienen dan als spalk.
Een kleine week na de breuk kan de arts via een bijkomende röntgenfoto controleren of alles goed op zijn plaats zit.
Ontwrichtingen
Ontwrichtingen tussen de vingerkootjes onderling komen vaak voor.
Een typische oorzaak is wanneer een bal op een gestrekte vinger botst.
Bij drukken is het gewricht tussen twee vingerkootjes gevoelig en kan vervormd zijn. Strekken en buigen van de vinger lukken niet. Een ervaren arts zal de vingerkootjes terug op hun plaats zetten door er zachtjes aan te trekken. Daarna, wanneer je de vinger kunt strekken en buigen, wordt een tijd lang gespalkt.
Mislukt deze behandeling, dan kan een chirurgische ingreep nodig zijn. Dat is meestal het geval wanneer het uiteinde van het vingerkootje vastzit in de strekpees (‘knoopsgatverwonding’).
Een röntgenfoto nadien moet uitwijzen of de vinger goed geneest.
Bij een ontwrichting tussen de vingerkootjes en de middenhandsbeentjes is de basis van het vingerkootje naar boven of naar onder verplaatst ten opzichte van het middenbeentje. Dat is duidelijk te zien. Door aan de vinger te trekken komt het kootje meestal mooi terug op zijn plaats. Lukt dat niet, dan is er waarschijnlijk ook een peesletsel. In dat geval is een chirurgische ingreep nodig.
Verstuikingen
Skiduim
Bij een ‘skiduim’ is er sprake van een verstuiking of gescheurde ligamenten ter hoogte van de duimbasis. Het gewricht waar de duim zich beweegt ten opzichte van de hand heeft de vorm van een zadel en langs weerszijden zitten sterke ligamenten die het gewricht op zijn plaats houden.
Bij een ‘skiduim’ zijn de ligamenten vaak gekneusd; in sommige gevallen scheuren ze. Dat valt typisch voor bij forceren van de duim weg van de hand, bv. bij vallen tijdens het skiën. Ter hoogte van het letsel is de duim pijnlijk, en er kan een bloeduitstorting zijn.
De diagnose wordt gesteld via klinisch onderzoek en een röntgenfoto, dat een stukje losgekomen bot kan aantonen.
De stabiliteit van dit gewricht is heel belangrijk omdat het een stevige greep mogelijk maakt. Een letsel op deze plaats dient daarom goed behandeld te worden. Is het ligament volledig gescheurd, dan moet er een hersteloperatie gebeuren, binnen de twee weken na het ontstaan van het letsel.
Een spalk gedurende 3 tot 4 weken volstaat bij een verstuikt of niet volledig gescheurd ligament.
Malletvinger
Aan de rugzijde van de kootjes van de vingertoppen hechten pezen aan die ervoor zorgen dat we onze vingers kunnen strekken.
Soms kan zo’n pees worden afgerukt, vaak na een stomp trauma, bv. bij terechtkomen van een bal op een gestrekte vinger. Het topje van de vinger hangt dan als het ware aan het gewricht. Dat noemt men een malletvinger of hamervinger. Strekken van de vinger is dan onmogelijk.
De arts stelt de diagnose aan de hand van een röntgenfoto. Zonder behandeling kan de strekpees littekenweefsel vormen en kan het vingertopje niet meer gestrekt worden.
In veel gevallen volstaat spalken gedurende 6 tot 8 weken (tot 3 maanden) en soms langer om de vinger gestrekt te houden. De vinger moet tijdens de hele duur van de behandeling gestrekt blijven, ook bij het vervangen van een spalk.
Mislukt deze behandeling, dan is een ingreep soms nodig (ten vroegste na 12 maanden). Een malletfractuur waarbij een stukje bot is losgekomen vergt vaker een chirurgische ingreep.
Meer weten?
https://www.thuisarts.nl/malletvinger/ik-heb-malletvinger