Wat is het?
Wanneer een eigen orgaan onvoldoende functioneert kan een transplantatie is een levensreddende medische behandeling zijn. De organen die het vaakst getransplanteerd worden zijn nieren, lever, hart, longen en pancreas (eilandjes van Langerhans).
Iemand die een transplantatie ondergaat, blijft meestal een drie- tot viertal weken in het ziekenhuis. Na ontslag uit het ziekenhuis worden de gezondheid van de patiënt, de werking van het transplantaat (het nieuwe orgaan) en de concentratie van immunosuppressieve geneesmiddelen (die afstoting onderdrukken) in het bloed regelmatig gecontroleerd.
De meeste complicaties treden op in het eerste jaar na transplantatie. Zo maken de geneesmiddelen die afstoting moeten voorkomen de patiënt gevoeliger voor virale en bacteriële infecties, terwijl de medicatie de tekenen van infectie kunnen verdoezelen. Ondanks deze geneesmiddelen kan het lichaam het nieuwe orgaan toch nog afstoten.
De patiënt wordt gedurende het eerste jaar voor de geringste tekenen van infectie doorverwezen naar de specialist. Voor een levenslange succesvolle opvolging is een goede samenwerking tussen de patiënt, specialist en huisarts erg belangrijk.
Welke medicatie wordt opgestart?
Om afstoting van het getransplanteerde orgaan te voorkomen zijn levenslang immunosuppressieve medicatie nemen. Dit zijn medicijnen die het eigen afweersysteem onderdrukken. Zo wordt de kans op afstoting van het 'lichaamsvreemde' orgaan verkleint. Het eerste jaar na de transplantatie wordt daaraan vaak nog een kleine dosis cortisone toegevoegd.
De bijwerkingen van deze medicatie kunnen o.a. zijn: stijging van de bloeddruk en van het suiker- en vetgehalte in het bloed. Soms is ook hiervoor medicatie nodig. De immunosuppressieve medicatie verhoogt bovendien het risico op infecties, tumoren en aderverkalking.
De bloedverdunner acetylsalicylzuur (aspirine) wordt voorgeschreven om trombosevorming (klontervorming) te voorkomen.
Calcium, vitamine D en soms bisfosfanaten kunnen botverlies (als mogelijk gevolg van het cortisonegebruik) tegengaan.
Soms worden preventief antivirale middelen gegeven om een cytomegalievirus- of herpesinfectie te voorkomen.
Welke andere zorg is belangrijk?
Roken en alcohol worden best achterwege gelaten.
Tandheelkundige zorg
Een goede zorg voor het gebit is belangrijk. Een regelmatige controle bij de tandarts is noodzakelijk om infecties te voorkomen en eventuele bijwerkingen van geneesmiddelen op te volgen. Er wordt preventief antibiotica gegeven bij ingrepen met een verhoogd risico.
Vaccinaties
Levend afgezwakte vaccins mogen niet gegeven worden. Er zijn een aantal vaccins die wel aanbevolen worden: o.a. een jaarlijks griepvaccin en 5-jaarlijks pneumokokkenvaccin.
Wat gebeurt er bij vermoeden van afstoting?
Bij vermoeden van een acute afstoting (bv. stijgende leverwaarden na een levertransplantatie), wordt de patiënt onmiddellijk doorverwezen voor specialistisch nazicht. De belangrijkste reden voor falen na het eerste transplantatiejaar is chronische afstoting.
Mag je als transplantatiepatiënt reizen?
Omwille van het risico op complicaties is het niet aangewezen om tijdens de eerste 6 maanden na de transplantatie naar het buitenland te reizen. Daarna is er geen reden om niet te reizen. Wel moet bijzondere aandacht worden besteed aan de hygiëne en bescherming tegen de zon.
Een transplantatiepatiënt heeft op reis best een kuur antibiotica bij. Deze kunnen genomen in geval van een aanval van reizigersdiarree, om te voorkomen dat de immunosuppressieve medicatie onvoldoende wordt opgenomen door het lichaam.
Vóór de afreis naar het buitenland vraag je best advies aan de behandelende geneesheer-specialist, vooral met het oog op nodige vaccinaties.