Waarover gaat het?
Een hart heeft 4 kamers en 4 kleppen. De kleppen dienen om de verschillende delen tijdelijk te kunnen afsluiten. Bij opengaan laten ze de bloedstroom door, bij sluiten houden ze de bloedstroom tegen.
Er zitten 2 kleppen tussen de voorkamers en de kamers binnenin het hart, 1 klep zit tussen het hart en de grote slagader (de aorta) en 1 klep tussen het hart en de longslagader.
Vaak voorkomende afwijkingen aan de hartkleppen worden in twee categorieën onderverdeeld:
- klepstenose: de kleppen gaan niet meer vlot open, vaak door een probleem van verkalking;
- klepinsufficiëntie: de kleppen gaan niet meer volledig dicht.
Sommige mensen hebben al vroeg in hun leven aanleg om klepafwijkingen te ontwikkelen. Soms komen de afwijkingen pas op latere leeftijd op de voorgrond, door bijvoorbeeld een ziekte (reumatische aandoening), ontsteking of infectie die de klep beschadigt.
De weerslag van een klepafwijking op het hart kan zodanig ernstig zijn dat de beschadigde klep door een kunstklep moet worden vervangen.
Er zijn 2 soorten kunstkleppen:
- de mechanische kleppen zijn gemaakt uit duurzaam metaal en plastiek. Deze gaan levenslang mee. Lastig is wel dat je steeds een klikje hoort bij openen en sluiten van de klep. Bovendien moet je levenslang antistollingsmedicijnen innemen.
- de biologische kleppen zijn gemaakt uit dierlijk materiaal, meestal afkomstig van varken of rund. Deze is natuurlijker, maar kan na verloop van tijd slijtage vertonen. Een voordeel is wel dat levenslange antistolling dan niet meer noodzakelijk is.
Na hartklepvervanging is een goede opvolging belangrijk om het functioneren van de klep te beoordelen, en om tijdig complicaties op te sporen.
- De meest voorkomende complicatie is een bloedklonter (trombose) ter hoogte van de klepprothese, die de klep afsluit.
- Daarnaast kan ook een infectie rond de klep optreden, of sluit de nieuwe klep niet goed en gaat ze lekken.
- Soms treedt er een moeilijk vast te stellen hemolyse op. Hemolyse betekent dat de rode bloedcellen stukgaan en je bloedarmoede kunt krijgen.
- Ten slotte kan in de eerste week na de operatie het hartzakje ontsteken op de plaats van de insnede.
Hoe vaak komt het voor?
Jaarlijks krijgt 4 tot 8% van de mensen met een kunstklep te maken met complicaties. De grootste problemen doen zich voor in de eerste maanden na de operatie. Ongeveer een derde van de nieuwe biologische kleppen vertoont slijtage na tien jaar.
Hoe kun je het herkennen?
- Bij een kleptrombose gaat de fysieke toestand snel achteruit. Je wordt kortademig, krijgt pijn op de borst en je kunt flauwvallen. De hartslag stijgt, de bloeddruk daalt en de hartslag in de pols verzwakt. Dit kan gepaard gaan met tekenen van hartfalen: opgezwollen benen door opstapeling van vocht (oedeem), niet meer plat kunnen liggen door kortademigheid en soms een opgezette buik door vocht.
- Bij een infectie rond de hartklep of van het hartzakje is er meestal ook koorts en weinig eetlust.
- Een lekkende klep geeft dikwijls helemaal geen klachten. Soms ontstaat geleidelijk aan bloedarmoede. Je wordt dan bleek en snel moe.
- Het verslijten van een biologische klep gebeurt zeer traag en is bijzonder moeilijk te herkennen.
- Bij ontsteking van het hartzakje heb je last van koorts, slechte eetlust, verminderde conditie en hartkloppingen. Dit valt meestal voor binnen enkele weken na de operatie.
Hoe doet de arts de opvolging?
Omdat de meeste complicaties optreden binnen de drie maanden na het plaatsen van de kunstklep, gebeurt er een controleonderzoek bij de cardioloog na drie maanden en na één jaar.
Bij koorts moet je onmiddellijk de huisarts raadplegen.
Zolang je antistollingsmiddelen inneemt, zal de huisarts je bloed regelmatig controleren, meestal om de drie tot vier weken. Het is uitermate belangrijk dat de stolling binnen bepaalde, nauwe grenzen blijft. Daarom wordt de behandeling continu aangepast op basis van de bloeduitslagen. Wanneer de behandeling aangepast moet worden, zullen de controles vaker gebeuren.
Bij een mechanische klep moet je levenslang antistollingsmiddelen innemen.
Bij een biologische klep worden ze na drie maanden vervangen door een kleine dosis aspirine om de kans op klontervorming te verminderen. Je hoeft dan geen maandelijkse bloedcontroles meer te laten doen.
Bij vermoeden van complicaties gebeurt naast een uitgebreid bloedonderzoek ook een echografie van het hart (echocardiografie).
Wat kun je zelf doen?
- Houd zeer nauwkeurig de waarden van de bloedcontroles bij. Je krijgt hiervoor een speciale kaart, waarop je de uitslagen kunt noteren, alsook de dosis antistolling die je dagelijks moet innemen.
- Neem je medicatie altijd keurig in, en het liefst telkens op ongeveer hetzelfde tijdstip van de dag.
- Als je bloed 'te dun' wordt, kun je bloedingen krijgen. De eerste tekenen daarvan zijn soms bloed in de urine of een neusbloeding. Contacteer in dat geval je arts.
- Meet de eerste drie maanden na de ingreep dagelijks je temperatuur. Heb je koorts, raadpleeg dan zonder uitstel je arts.
Wat kan je arts doen?
De opvolging blijft de voornaamste taak van de huisarts. Hij zal mogelijke complicaties tijdig opsporen en behandelen. Dat doet hij door je geregeld te onderzoeken. Hij luistert dan naar de harttonen (deze zijn anders bij een (probleem met) klepprotheses), meet je bloeddruk, gaat eventuele klachten na en spoort tekenen van hartfalen op. Bij vermoeden van een infectie, gebeurt er ook een bloedname.
In geval van koorts zonder duidelijke oorzaak gaat de arts voorzichtigheidshalve steeds uit van een infectie van de klepprothese aangezien dit een ernstige complicatie is.
Bij een kleptrombose word je in het ziekenhuis opgenomen. Daar krijg je klonteroplossende producten toegediend die de klonter moeten oplossen (trombolyse). Soms is het nodig om de klep open te duwen. Dat gebeurt door het inbrengen van een katheter in het hart. Zo nodig volgt een heringreep op de klep.
Biologische kleppen worden zeer nauwkeurig gecontroleerd op slijtage. Zo nodig worden ze vervangen.
Meer weten?
https://www.hartstichting.nl/hart-en-vaatziekten/hartklepaandoening