Wat is het?
Dyspraxie, ook wel Developmental Coördination Disorder (DCD) genoemd, is een ontwikkelingsstoornis van het motorische systeem in de hersenen. Elke beweging, hoe ogenschijnlijk simpel ook, is het resultaat van een zorgvuldige en ingewikkelde planning en organisatie in de hersenen. Je hersenen bepalen welke spier er wanneer gebruikt wordt; ze houden constant rekening met wat elk deel van het lichaam aan het doen is. Op die manier zijn we als mens in staat om vloeiende, complexe bewegingen te maken.
Dyspraxie komt tot uiting wanneer dit hersensysteem niet goed functioneert. De informatie in de hersenen wordt dan niet correct verwerkt. In feite is het zenuwstelsel niet goed ontwikkeld, waardoor plannen, coördineren en uitvoeren van bewegingen, samen met het aanleren van nieuwe vaardigheden bij opgroeiende kinderen verstoord of vertraagd is.
Vaak komt dyspraxie samen voor met spraak- en taalontwikkelingsstoornissen, dyslexie, ADHD of autismespectrumstoornissen.
Men houdt er op volwassen leeftijd doorgaans iets van over; dit kan zich uiten in onhandigheid (bv. bij een huishoudelijke klus), coördinatiemoeilijkheden (bv. autorijden) en moeilijkheden met fijne handelingen (bv. schrijven, veters strikken, hanteren van fijne voorwerpen,…).
Hoe vaak komt het voor?
Dyspraxie komt behoorlijk vaak voor. Ongeveer 5 tot 6% van de bevolking zou een vorm van dyspraxie hebben. De ontwikkelingsstoornis treft meer jongens dan meisjes. Het risico op dyspraxie is veel groter bij prematuur geboren kinderen of kinderen met een laag geboortegewicht.
Hoe kan je het herkennen?
In Vlaanderen wordt de ontwikkeling van elk kind tot 2,5 jaar opgevolgd door Kind & Gezin.
Wanneer je kind een achterstand heeft in zijn normale motorische ontwikkeling, dan is er mogelijk sprake van dyspraxie. Dit uit zich in moeilijkheden op vlak van de grove motoriek (bv. lopen), de fijne motoriek (bv. schrijven) en visueel-motorische functies (bv. spelen met een bal). Leren kruipen, lopen, lopen zonder steun,… verlopen trager en/of moeizamer. In vergelijking met leeftijdsgenootjes heeft het kind het moeilijker met meer veeleisende vaardigheden zoals lopen, staan of springen op één voet, het pakken van een bal, dichtknopen van kleding, knippen met een schaar, het gebruiken van een penseel, leren schrijven… Complexe opdrachten worden verkeerd uitgevoerd, maar als je ze opdeelt in kleinere opdrachtjes, dan lukt dat een pak beter.
Het kind kan ook last hebben van evenwichtsstoornissen: het heeft moeite met traplopen, struikelt, stoot zich tegen dingen aan en loopt op een houterige manier.
Heeft het kind ook spraak- en taalstoornissen en aandachts- en concentratiestoornissen, dan is het mogelijk dat het aan dyspraxie lijdt.
Hoe stelt je arts de aandoening vast?
De diagnose wordt vaak pas gesteld rond de leeftijd van 5 jaar, op basis van het verhaal van de ouders, leerkrachten, Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB), … en een uitgebreid klinisch onderzoek. De diagnose van een vertraagde ontwikkeling en/of een ontwikkelingsstoornis is pas mogelijk na vergelijking met andere kinderen van dezelfde leeftijd.
Aan de hand van enkele tests tracht men de ernst van de onhandigheid in te schatten. Daarnaast spoort men andere problemen op die vaak gepaard gaan met dyspraxie (zoals spraak- en/of taalstoornissen, aandachtstoornissen). Vervolgens sluit men eventuele neurologische aandoeningen uit die aan de basis kunnen liggen van de motorische stoornissen (bijv. hersenverlamming, spierziekten). Dat gebeurt via een grondig neurologisch onderzoek en eventueel bijkomende onderzoeken, zoals een bloedanalyse of een scan.
Wat kan je arts doen?
Na diagnose is een goede opvolging heel belangrijk. Die gebeurt door de arts (kinderneuroloog, huisarts) in samenspraak met andere zorgverleners. Bijkomende begeleiding door logopedist, kinesitherapeut of ergotherapeut is mogelijk. De schoolarts (CLB) moet op de hoogte zijn van de begeleiding die het kind krijgt.
Wat kan je zelf doen?
Het is erg belangrijk dat de diagnose het zelfvertrouwen van het kind niet ondermijnt. Afhankelijk van de ernst, krijgt het kind extra ondersteuning onder de vorm van oefeningen. Het moet ook blijven bewegen, bv. in een sportclub of door een actieve hobby te beoefenen. Men stelt immers vast dat kinderen met dyspraxie een hoger risico hebben op zwaarlijvigheid.
Overleg met de school en anderen (sportclub) over de problemen waarmee je kind kampt. Bij de behandeling van dyspraxie is het namelijk van belang dat iedereen meewerkt. Ga bij de keuze van een school, sportclub of jeugdbeweging na of men hier oog voor heeft.
Meer weten?
- http://www.triangel-vzw.be/diagnose/dcddyspraxie/ (algemene informatie geschreven door zorgverleners gespecialiseerd in dyspraxie)
- http://www.dyspraxis.be/ (werkgroep van ouders van kinderen met dyspraxie)